De midwinterhoorn, hoog genoteerd in soundtrack van mijn leven
Wat toet’t toch van wieden?
Zo begint een gedicht van Toon Borghuis – ooit stadsbeiaardier in mijn woonstee – waarin hij de loftrompet steekt over de midwinterhoorn die met z’n lied van zoet verblijden het dichtershart in brand heeft gejaagd.
Dat klinkt nogal pompeus. En dat is ’t ook. In het Nederlands. In het Twents valt ’t wel mee:
Doar kleenkt an allen kaant
’n leed van zeut verblieden,
Dat jach mien hett’ in braand
Sinds ik dat gedicht van Toon Borghuis jaren geleden toevallig ergens tegen kwam, schiet me in de Adventstijd die beginzin weer te binnen. Als ik overal – zelf vlakbij in mijn woonwijk - de weemoedig stemmende klanken van de midwinterhoorn hoor. Die me, of ik nou wil of niet, mee terug voeren in de tijd. De tijd van m’n jeugd op de boerderij, toen ik oud genoeg werd bevonden om met m’n vader lopend naar de nachtmis te gaan, in een kerk in de nabij gelegen stad. In mijn herinnering was het rond middernacht altijd aardedonker, bitter koud, klonk er in de kerk louter engelenzang en joeg buiten van alle kanten de klank van de midwinterhoorn mijn jongenshart in brand. En als we dan weer thuis kwamen, wachtte moeder ons steevast op met een pan in spekvet sissende baklever op het fornuis.
Dat klinkt allemaal veel mooier dan het in werkelijkheid waarschijnlijk was. Maar ik kan er niks aan doen; zo staat het nou eenmaal in mijn herinnering gegrift. Zoals ook het geluid van de midwinterhoorn in de groef van de grijsgedraaide plaat met jeugdherinneringen altijd zachtjes op de achtergrond meeklinkt. In wat eigentijdser termen: de midwinterhoorn staat hoog genoteerd in de soundtrack van m’n leven.
Daarom ben ik ook zo blij dat de traditie van het midwinterhoornblazen – na de oorlog nieuw leven in geblazen door bovengenoemde, onvolprezen Toon Borghuis – nog altijd springlevend is. Daarom ook sprong ik een gat in de lucht toen import-Tukker Peter van der Tol in het net verschenen TKKR magazine beschreef hoe hij – na 30 jaar in Twente gewoond te hebben – het zelf maken en bespelen van een midwinterhoorn op zijn bucketlist kon wegstrepen.
Integratie voltooid, zou ik zeggen.
En toen joeg ook Theo Hakkert in de regionale courant mij nog het hart in brand met een hartverwarmende aflevering in de serie Levensloop over een midwinterhoornblazer uit Goor. Zelden een Tukker gehoord, die zo gepassioneerd kan vertellen over de magische klanken, die een simpele houten hoorn kan voortbrengen, met name als het een beetje vriest. Ik citeer: ‘Dan klinkt-ie fantastisch. Want hij polijst zichzelf van binnen. Dan is-ie van binnen spiegel- en spiegelglad. Dan kun je hem 7,8 kilometer ver horen.’
Met name het feit dat de man precies weet hoe ver het geluid van de hoorn onder optimale omstandigheden reikt, stelt mij gerust. Deze traditie verdwijnt niet, zolang deze passie en kennis op deze manier worden overgedragen op volgende generaties. Niettemin, voor alle zekerheid, hier toch nog maar even de laatste strofen van een gedicht van Johanna van Buren over de midwinterhoorn:
Ik bidde oew, Twentsche và¨à¨nte,
hoalt ’t oald gebruuk in staand,
en bloas vedan de’n bosschop
tà¨à¨ns an de puttenraand.
Daar heb ik niets aan toe te voegen. Behalve dan wellicht een halfslachtig excuus van mijn kant voor de weemoedige, ietwat sentimentele toonzetting van dit stukje. Dat ligt aan mijn gemoedstoestand. Die, naar ik verwacht, nog zal aanhouden tot Driekoningen.
Zo begint een gedicht van Toon Borghuis – ooit stadsbeiaardier in mijn woonstee – waarin hij de loftrompet steekt over de midwinterhoorn die met z’n lied van zoet verblijden het dichtershart in brand heeft gejaagd.
Dat klinkt nogal pompeus. En dat is ’t ook. In het Nederlands. In het Twents valt ’t wel mee:
Doar kleenkt an allen kaant
’n leed van zeut verblieden,
Dat jach mien hett’ in braand
Sinds ik dat gedicht van Toon Borghuis jaren geleden toevallig ergens tegen kwam, schiet me in de Adventstijd die beginzin weer te binnen. Als ik overal – zelf vlakbij in mijn woonwijk - de weemoedig stemmende klanken van de midwinterhoorn hoor. Die me, of ik nou wil of niet, mee terug voeren in de tijd. De tijd van m’n jeugd op de boerderij, toen ik oud genoeg werd bevonden om met m’n vader lopend naar de nachtmis te gaan, in een kerk in de nabij gelegen stad. In mijn herinnering was het rond middernacht altijd aardedonker, bitter koud, klonk er in de kerk louter engelenzang en joeg buiten van alle kanten de klank van de midwinterhoorn mijn jongenshart in brand. En als we dan weer thuis kwamen, wachtte moeder ons steevast op met een pan in spekvet sissende baklever op het fornuis.
Dat klinkt allemaal veel mooier dan het in werkelijkheid waarschijnlijk was. Maar ik kan er niks aan doen; zo staat het nou eenmaal in mijn herinnering gegrift. Zoals ook het geluid van de midwinterhoorn in de groef van de grijsgedraaide plaat met jeugdherinneringen altijd zachtjes op de achtergrond meeklinkt. In wat eigentijdser termen: de midwinterhoorn staat hoog genoteerd in de soundtrack van m’n leven.
Daarom ben ik ook zo blij dat de traditie van het midwinterhoornblazen – na de oorlog nieuw leven in geblazen door bovengenoemde, onvolprezen Toon Borghuis – nog altijd springlevend is. Daarom ook sprong ik een gat in de lucht toen import-Tukker Peter van der Tol in het net verschenen TKKR magazine beschreef hoe hij – na 30 jaar in Twente gewoond te hebben – het zelf maken en bespelen van een midwinterhoorn op zijn bucketlist kon wegstrepen.
Integratie voltooid, zou ik zeggen.
En toen joeg ook Theo Hakkert in de regionale courant mij nog het hart in brand met een hartverwarmende aflevering in de serie Levensloop over een midwinterhoornblazer uit Goor. Zelden een Tukker gehoord, die zo gepassioneerd kan vertellen over de magische klanken, die een simpele houten hoorn kan voortbrengen, met name als het een beetje vriest. Ik citeer: ‘Dan klinkt-ie fantastisch. Want hij polijst zichzelf van binnen. Dan is-ie van binnen spiegel- en spiegelglad. Dan kun je hem 7,8 kilometer ver horen.’
Met name het feit dat de man precies weet hoe ver het geluid van de hoorn onder optimale omstandigheden reikt, stelt mij gerust. Deze traditie verdwijnt niet, zolang deze passie en kennis op deze manier worden overgedragen op volgende generaties. Niettemin, voor alle zekerheid, hier toch nog maar even de laatste strofen van een gedicht van Johanna van Buren over de midwinterhoorn:
Ik bidde oew, Twentsche và¨à¨nte,
hoalt ’t oald gebruuk in staand,
en bloas vedan de’n bosschop
tà¨à¨ns an de puttenraand.
Daar heb ik niets aan toe te voegen. Behalve dan wellicht een halfslachtig excuus van mijn kant voor de weemoedige, ietwat sentimentele toonzetting van dit stukje. Dat ligt aan mijn gemoedstoestand. Die, naar ik verwacht, nog zal aanhouden tot Driekoningen.