Noaberschap: niet meer van deze tijd?
Iedereen die wel eens in het oosten van Overijssel is geweest, heeft het kunnen ervaren: in Twente woont een apart slag volk. Niet dat de Tukkers zich ook maar iets van die typering aantrekken: ze zijn er juist trots op. Eigenzinnig, trots en soms wat tegendraads. Nuchtere gasten met droge humor. Een beetje stug maar altijd gastvrij.
De Tukkers kennen daarbij een lange traditie van samen zaken ter hand te nemen. Dat varieert van samen een boom uit het bos slepen en in het dorp opzetten in Denekamp tot het kroamschudden of elkaar uithelpen in oogsttijd.
Het bleef niet beperkt tot het platteland waar men sterk op elkaar aangewezen was, maar ook in de dorpen en in hechte volkswijken kom je het noaberschap tegen. ‘Buurt maken’ hoort erbij als je ergens in Twente komt te wonen. Er wordt wel van je verlangd dat de nieuwkomer zelf de eerste stap zet. Niets voor niets!
In het dorp kent iedereen elkaar op de Kermis of in de kroeg. De kans is groot dat jouw kinderen dezelfde juf Ans op school krijgen als jij had. De kinderen spelen op straat en gaan samen naar de voetbal. In de plattelandsgemeenten wordt gedweept met de sociale cohesie die er is. En dat lijkt logisch, want met de toename van het aantal mensen per vierkante kilometer en absoluut bij de verstedelijking dalen de persoonlijke contacten en stijgt de eigenwaarde van het ‘ik’. Toch, of niet?
Saaie woonwijken uit de 60-er jaren in de steden kenden nog altijd de doorzonwoning waarin de voorbijganger zicht had op het gebeuren in huis. De hoogbouw volgde van gestapelde blokkendozen met daarin gestapelde mensen met of zonder galerij en lift. Het contact bleef beperkt tot een oppervlakkig praatje over het weer in de lift of op de parkeerplaats. Er restte slechts anonimiteit. De ramen van
de doorzonwoningen worden recent steeds meer verduisterd door gordijnen en Luxaflex. De straat is het domein van de auto en de fatbike. De plaatselijke sportvereniging loopt leeg, want van gamen word je niet koud en moe, en heeft een tekort aan vrijwilligers. In de centra van de gemeenten wordt voornamelijk hoogbouw voor jong en oud gerealiseerd; geluk gegarandeerd. Of niet? Ligt eenzaamheid op de loer? Zal tante Truus haar buurvrouw van boven op de koffie uitnodigen of die student die naast haar woont? Hoe heette hij alweer, Hidde? Of was dat die jongen die daar vorige maand nog woonde? Is het alleen maar kommer en kwel?
Nee, er zijn er genoeg die oog hebben voor een ander, die het buurtcafeÌ en het repaircafeÌ bemensen, die als taalmaatje op de bieb helpen of zich een slag in de rondte werken als mantelzorger. En dan de initiatieven voor knarrenhofjes. Nou maar hopen dat ze niet vermalen worden in de ambtelijke molens.
Zeker in de wintermaanden is het een dankbare actie om even wat extra om te zien naar jouw noaber. Ik zou zeggen: ‘Investeren in een ander kost geen geld, hooguit een beetje tijd, maar de rente van een glimlach is meer waard dan die bij de bank’.
De Tukkers kennen daarbij een lange traditie van samen zaken ter hand te nemen. Dat varieert van samen een boom uit het bos slepen en in het dorp opzetten in Denekamp tot het kroamschudden of elkaar uithelpen in oogsttijd.
Het bleef niet beperkt tot het platteland waar men sterk op elkaar aangewezen was, maar ook in de dorpen en in hechte volkswijken kom je het noaberschap tegen. ‘Buurt maken’ hoort erbij als je ergens in Twente komt te wonen. Er wordt wel van je verlangd dat de nieuwkomer zelf de eerste stap zet. Niets voor niets!
In het dorp kent iedereen elkaar op de Kermis of in de kroeg. De kans is groot dat jouw kinderen dezelfde juf Ans op school krijgen als jij had. De kinderen spelen op straat en gaan samen naar de voetbal. In de plattelandsgemeenten wordt gedweept met de sociale cohesie die er is. En dat lijkt logisch, want met de toename van het aantal mensen per vierkante kilometer en absoluut bij de verstedelijking dalen de persoonlijke contacten en stijgt de eigenwaarde van het ‘ik’. Toch, of niet?
Saaie woonwijken uit de 60-er jaren in de steden kenden nog altijd de doorzonwoning waarin de voorbijganger zicht had op het gebeuren in huis. De hoogbouw volgde van gestapelde blokkendozen met daarin gestapelde mensen met of zonder galerij en lift. Het contact bleef beperkt tot een oppervlakkig praatje over het weer in de lift of op de parkeerplaats. Er restte slechts anonimiteit. De ramen van
de doorzonwoningen worden recent steeds meer verduisterd door gordijnen en Luxaflex. De straat is het domein van de auto en de fatbike. De plaatselijke sportvereniging loopt leeg, want van gamen word je niet koud en moe, en heeft een tekort aan vrijwilligers. In de centra van de gemeenten wordt voornamelijk hoogbouw voor jong en oud gerealiseerd; geluk gegarandeerd. Of niet? Ligt eenzaamheid op de loer? Zal tante Truus haar buurvrouw van boven op de koffie uitnodigen of die student die naast haar woont? Hoe heette hij alweer, Hidde? Of was dat die jongen die daar vorige maand nog woonde? Is het alleen maar kommer en kwel?
Nee, er zijn er genoeg die oog hebben voor een ander, die het buurtcafeÌ en het repaircafeÌ bemensen, die als taalmaatje op de bieb helpen of zich een slag in de rondte werken als mantelzorger. En dan de initiatieven voor knarrenhofjes. Nou maar hopen dat ze niet vermalen worden in de ambtelijke molens.
Zeker in de wintermaanden is het een dankbare actie om even wat extra om te zien naar jouw noaber. Ik zou zeggen: ‘Investeren in een ander kost geen geld, hooguit een beetje tijd, maar de rente van een glimlach is meer waard dan die bij de bank’.