Theater
Het ‘laatste kunstje’ van Jan Roerink in Hanna van Hendrik
Het zat er al vroeg in. Als kind zong hij de treurige soldatenliedjes van zijn moeder na. Toen hij in de eerste klas van de lagere school zo’n liedje zong, vond zijn juf het zo mooi, dat ze hem meenam naar de hoofdonderwijzer om het nog eens voor de zesde klas te zingen. Al voor z’n twintigste stond hij echt op het toneel bij de Enschedese plattelandstoneelvereniging De Vriendschap. Om vervolgens uit te groeien tot tekstschrijver en boegbeeld van revuegezelschap Boer’nleu. In de nadagen van zijn carrieÌ€re in het amateurtoneel mocht hij ook nog even proeven van het ‘echte werk’, met rollen in de regiosoap Van jongeleu en oale groond, de speelfilm De beentjes van Sint Hildegard en het groots opgezette muziektheaterspektakel Hanna van Hendrik op de Vliegveld Twenthe. Na een ‘corona-pauze’ van twee jaar staat Jan Roerink (79) nu aan de vooravond van de tweede reeks van die monsterproductie in zijn rol als Lambertus, vader van Hanna (Johanna ter Steege). Zijn laatste kunstje? ‘Dat moet je nooit zeggen...’
Revuegezelschap Boer’nleu, waarmee Jan Roerink furore maakte in heel Overijssel
en delen van Gelderland, ontstond eigenlijk per toeval. ‘Het begon rond 1967 met een gezellige middag met sketches en zo van de Stichting Agrarisch Welzijn in Enschede. Ik mocht daar een keer invallen. Die gezellige middagen groeiden uit tot een avondvoorstelling, die we elk jaar drie keer speelden in de winter. Dat werd een enorm succes en zo werden we een clubje, dat natuurlijk ook een naam moest hebben. We hadden een revue die Boer’nleut heette en zo is Boer’nleu ontstaan.’
Tekstschrijver
Zoals hij per toeval bij de revue belandde, begon hij ook min of meer noodgedwongen aan het schrijven van teksten. ‘Bert Mutter was in die tijd een bekende tekstschrijver voor de revue. Die vroeg 300 gulden als hij een variatie schreef op een revue die hij al eens gedaan had. En 500 gulden als hij iets helemaal nieuw moest schrijven. Ik was toen ook voorzitter, dus ik zei: nee, dat wordt te duur. En toen ben ik zelf maar zelf begonnen te schrijven.’ Jan Roerink heeft het schrijven van teksten altijd als een noodzakelijke kwaad beschouwd. ‘Spelen, op het toneel staan, vond ik mooi. Schrijven vond ik niks aan. Dat was m’n hobby niet. Mer, iej leert d’r wa met an. Je krijgt ervaring met wat de mensen wel of niet leuk vinden.’
Gewone dingen
Hij putte z’n inspiratie voor de sketches en liedjes uit het dagelijks leven op en rond de boerderij. ‘Het ging altijd over gewone dingen. Niet te gezocht. Ik schreef ook nooit iets op als me iets te binnen schoot. Want als je het de volgende dag alweer vergeten bent, dan is het toch niets waard.’ Hij heeft als tekstschrijver altijd wel een open blik gehad voor de wereld buiten het beschermde leven op het Twentse platteland. En haakte waar mogelijk in op de actualiteit. Zo kregen in de beginjaren de Beatles al eens een plek in de revue. En kon hij begin jaren ’80 ook niet heen om de internationale rel rond jongerencentrum De Kokerjuffer, waar de gemeente Enschede de verkoop van softdrugs gedoogde. Roering ging persoonlijk poolshoogte nemen om te kijken wat zich daar allemaal afspeelde met hasj en dat grei. ‘Ja, als je er op het toneel iets mee doet, moet je wel weten waar je het over hebt. Ze keken me wat vreemd aan toen ik er naar binnenliep en vroegen wat ik kwam doen. Dus ik zei, ik ben van de revue...Oh, van weekblad De Revue?’
Vast stramien
Vanaf de jaren ’80 brachten de Boer’nleu elke twee jaar een nieuwe revue op de planken. De revues kenden een vast stramien. Twee boerengezinnen. Man, vrouw en knecht. Geen doorlopend verhaal, maar losse sketches en liedjes, altijd op bestaande melodieën. Die werden in de beginjaren uitgevoerd door een accordeonist, soms met een drummer erbij, later met een geluidsband. Vanaf 1995, toen de hoogtijdagen van de Wierdense Revue ten einde liepen, namen de Boer’nleu geleidelijk aan het stokje over. Roerink herinnert zich nog goed dat ze het eerste contract voor een voorstelling in een schouwburg kregen. ‘Een theaterdirecteur wees ons er op dat we ook geld moesten vragen. Mer wiej wussen ja neargens van. Het eerste contract, dat we kregen voorgelegd, was eigenlijk van de Wierdense Revue. Daarop waren de bedragen weggestreept...’ Vanaf dat moment ging het hard met de Boer’nleu. Vaste prik in de programmering van schouwburgen in heel Overijssel en de Achterhoek. Zo’n 60 voorstellingen per seizoen. Altijd voor volle zalen en met heel veel succes. In 2014 stopte Jan Roerink met de Boer’nleu. ‘Ik was toen 70. ’t Was mooi west. Ik heb er nooit spijt van gehad.’
Boerderij
Ook in de hoogtijdagen van de Boer’nleu heeft Roerink de revue er altijd ‘bij gedaan’, naast het werk op z’n boerderij. ‘Joa, a’j wat wilt, dan ku’j nog wa wat!’ In de begintijd hadden we om zes uur het werk af en dan ging ik samen met mijn vrouw Hermien naar zalencentrum De Melkion in Enschede voor een voorstelling.’ Hermien deed dan de kaartverkoop, terwijl Jan zich gereed maakte voor de voorstelling. Hermien hoefde niet zo nodig een rol voor de schermen. Jan: ‘Dat kon ook niet, want ik was ook regisseur. A’j ruzie wilt hebben, dan mu’j ow vrouw op ’t toneel regisseern! Dat mu’j oet meka hoaldn!’ Hoewel geen boer in hart en nieren, heeft Jan Roerink er nooit spijt van gehad dat hij toch in de voetsporen van z’n vader trad. ‘We hadden thuis wel een boerderij, maar ik mocht heel graag leren en kon ook wel goed leren. Maar toen ik zestien was, zei m’n vader: iej blieft eerst nog mer es ’n joar biej ’t hoes veurda’j noar de Landbouwschool goat, want iej wet nog himmoal niks van ’t boern of.’ Als we thuis geen boerderij hadden gehad, had ik er niet over geprakkiseerd om boer te worden. Dan was ik waarschijnlijk op kantoor terecht gekomen.’
Van jonge leu
Nog voor hij stopte met de Boer’nleu, kon Jan Roerink toch nog even proeven van het acteren in een professionele setting. Hij meldde zich aan voor de audities van de regiosoap Van Jonge Leu en Oale Groond. ‘Ze zochten een man van rond de 60.Toevallig was Herman Finkers zelf bij mijn auditie. Je praat veel te hard, was het eerste wat hij tegen me zei. Ja, maar ze moeten me achter in de zaal toch ook kunnen horen?! Het is een film, zei Herman, dus je kunt gewoon zachtjes praten.’ Toen hij werd gevraagd voor een rol in de film De beentjes van Sint Hildegard ondervond Roerink opnieuw dat hij op het toneel toch het meest in z’n element is. ‘Die opnames voor zo’n film...Op dat moment is er niks aan. Er staan zoveel mensen om je heen, die allemaal met wat anders bezig zijn, licht, geluid, regie. Pas als het dan later klaar is, blijkt het een prachtige film te zijn.’ Hij beschouwt zijn rol als de licht dementerende vader van Hanna (Johanna ter Steege) dan ook als de kers op de taart van zijn langjarige carrieÌ€re op de planken. ‘Als je daar voor 1000 man publiek staat, dan heb je echt die wisselwerking. Dat vind ik prachtig!
Twijfels
Hoewel hij eerst twijfelde of hij wel mee zou doen aan Hanna van Hendrik, is hij blij dat hij drie jaar geleden ‘ja’ heeft gezegd. ‘Ik heb wel getwijfeld, want ik begin lichamelijk toch wel allerlei gebreken te vertonen. Ik loop bij een cardioloog, een reumatoloog en een vaatchirurg. Neum mer op, oh gottegot. Dus ik dach: za’k dat wa doon. Een van mijn zoons en de schoondochter zeiden: doe ’t maar. En m’n andere zoon zei ’t zelfde. Maar het was wel zes keer in de week. Vijftig voorstellingen in totaal. Toen heb ik m’n cardioloog nog gebeld, die had inmiddels gehoord van de voorstelling op de vliegbasis en die zei: doe het maar, dat kun je wel. Dat was een geruststelling. Als hij had gezegd, dat kan je de kop wel eens kosten, had ik het waarschijnlijk niet gedaan.’
Professioneel
Inmiddels leeft Roerink, aan de vooravond van een intensieve repetitieperiode van twee weken, in alle rust toe naar de tweede reeks van Hanna van Hendrik. Anders dan drie jaar geleden weet hij nu precies wat hem te wachten staat. ‘Het is allemaal super professioneel geregeld. Dat kende ik toch helemaal niet! Doar loopt zo völ leu um oe hen! Als je je snel moet verkleden, staat er altijd een vaste mevrouw klaar die je helpt. En laatst zei de producent tegen mij: Jan, ik heb ’n bedje bij IKEA gekocht, daar moet je even op gaan liggen als het kan. Voor mij is het bovendien mooi dichtbij, dus ik ga er op m’n gemak om zes uur naar toe. Tot tien voor half twaalf op het toneel, afschminken en dan nog efkes kuiern met de leu, dat vin’k mooi. En dan ben ik om kwart voor twaalf, twaalf uur weer thuis.’
'Völ te völ'
Toen Jan Roerink drie jaar geleden begon aan zijn avontuur bij Hanna van Hendrik, waren zijn verwachtingen aanvankelijk niet zo hoog gespannen. ‘Ik weet nog wel, tijdens de eerste repetities hoorde ik dat de band dertien liedjes had geschreven. Ik dacht: dertien maal drie minuten, dat is alleen al drie kwartier. Maar toen wist ik nog niet dat het zo’n lange voorstelling zou worden. Ik dach, dat lukt nooit, dat is völ te völ. Maar het is een prachtige voorstelling geworden, die van acht uur tot half twaalf duurt. En de muziek past er ook zo mooi bij.’ Over het verhaal van de voorstelling, waarin de boerenopstand rond de ruilverkaveling in Tubbergen een belangrijke rol speelt, heeft Roerink zo z’n eigen opvattingen. ‘Om heel eerlijk te zijn, ik ben geen Hanna. Iemand, die kost wat kost het bedrijf wil houden. Dat heb ik van nature niet zo. Ik ben wat zakelijker. Ik wilde als boer op een makkelijke manier een lekkere boterham verdienen. En daar paste ook een ruilverkaveling bij. Maar je moet niet vergeten het verhaal van de ruilverkavelingsrellen in Tubbergen speelt begin jaren ’70.
Boeren
Het mooiste vindt Jan Roerink dat het publiek, dat voor de eerste serie massaal toestroomde, de voorstelling en het verhaal prachtig vindt. Boeren, maar zeker ook niet- boeren. Al denkt hij wel dat de voorstelling bij boeren nog wat intenser binnenkomt dan bij burgers. Dat leidt hij ook af aan de reactie van zijn zoon, die boer is, en de voorstelling een paar keer heeft gezien. ’Die zoon zegt: Als je boer bent, geniet je er toch nog meer van dan iemand die helemaal niks met landbouw heeft. Het is natuurlijk wel het leven en werk van de boer dat daar gepresenteerd wordt.’ Als het publiek voor de tweede serie van Hanna van Hendrik net zo massaal z’n weg naar de vliegbasis Twente weet te vinden als drie jaar geleden, kan Jan Roerink zijn 80ste verjaardag extra luister bijzetten. In de schijnwerpers. Voor een duizendkoppig publiek. Of dit z’n laatste kunstje is? ‘Dat moet je nooit zeggen. Het is, denk ik, wel een van m’n latere kunstjes...’
◼︎
Foto: Mike Rikken
Revuegezelschap Boer’nleu, waarmee Jan Roerink furore maakte in heel Overijssel
en delen van Gelderland, ontstond eigenlijk per toeval. ‘Het begon rond 1967 met een gezellige middag met sketches en zo van de Stichting Agrarisch Welzijn in Enschede. Ik mocht daar een keer invallen. Die gezellige middagen groeiden uit tot een avondvoorstelling, die we elk jaar drie keer speelden in de winter. Dat werd een enorm succes en zo werden we een clubje, dat natuurlijk ook een naam moest hebben. We hadden een revue die Boer’nleut heette en zo is Boer’nleu ontstaan.’
Tekstschrijver
Zoals hij per toeval bij de revue belandde, begon hij ook min of meer noodgedwongen aan het schrijven van teksten. ‘Bert Mutter was in die tijd een bekende tekstschrijver voor de revue. Die vroeg 300 gulden als hij een variatie schreef op een revue die hij al eens gedaan had. En 500 gulden als hij iets helemaal nieuw moest schrijven. Ik was toen ook voorzitter, dus ik zei: nee, dat wordt te duur. En toen ben ik zelf maar zelf begonnen te schrijven.’ Jan Roerink heeft het schrijven van teksten altijd als een noodzakelijke kwaad beschouwd. ‘Spelen, op het toneel staan, vond ik mooi. Schrijven vond ik niks aan. Dat was m’n hobby niet. Mer, iej leert d’r wa met an. Je krijgt ervaring met wat de mensen wel of niet leuk vinden.’
Gewone dingen
Hij putte z’n inspiratie voor de sketches en liedjes uit het dagelijks leven op en rond de boerderij. ‘Het ging altijd over gewone dingen. Niet te gezocht. Ik schreef ook nooit iets op als me iets te binnen schoot. Want als je het de volgende dag alweer vergeten bent, dan is het toch niets waard.’ Hij heeft als tekstschrijver altijd wel een open blik gehad voor de wereld buiten het beschermde leven op het Twentse platteland. En haakte waar mogelijk in op de actualiteit. Zo kregen in de beginjaren de Beatles al eens een plek in de revue. En kon hij begin jaren ’80 ook niet heen om de internationale rel rond jongerencentrum De Kokerjuffer, waar de gemeente Enschede de verkoop van softdrugs gedoogde. Roering ging persoonlijk poolshoogte nemen om te kijken wat zich daar allemaal afspeelde met hasj en dat grei. ‘Ja, als je er op het toneel iets mee doet, moet je wel weten waar je het over hebt. Ze keken me wat vreemd aan toen ik er naar binnenliep en vroegen wat ik kwam doen. Dus ik zei, ik ben van de revue...Oh, van weekblad De Revue?’
Vast stramien
Vanaf de jaren ’80 brachten de Boer’nleu elke twee jaar een nieuwe revue op de planken. De revues kenden een vast stramien. Twee boerengezinnen. Man, vrouw en knecht. Geen doorlopend verhaal, maar losse sketches en liedjes, altijd op bestaande melodieën. Die werden in de beginjaren uitgevoerd door een accordeonist, soms met een drummer erbij, later met een geluidsband. Vanaf 1995, toen de hoogtijdagen van de Wierdense Revue ten einde liepen, namen de Boer’nleu geleidelijk aan het stokje over. Roerink herinnert zich nog goed dat ze het eerste contract voor een voorstelling in een schouwburg kregen. ‘Een theaterdirecteur wees ons er op dat we ook geld moesten vragen. Mer wiej wussen ja neargens van. Het eerste contract, dat we kregen voorgelegd, was eigenlijk van de Wierdense Revue. Daarop waren de bedragen weggestreept...’ Vanaf dat moment ging het hard met de Boer’nleu. Vaste prik in de programmering van schouwburgen in heel Overijssel en de Achterhoek. Zo’n 60 voorstellingen per seizoen. Altijd voor volle zalen en met heel veel succes. In 2014 stopte Jan Roerink met de Boer’nleu. ‘Ik was toen 70. ’t Was mooi west. Ik heb er nooit spijt van gehad.’
Boerderij
Ook in de hoogtijdagen van de Boer’nleu heeft Roerink de revue er altijd ‘bij gedaan’, naast het werk op z’n boerderij. ‘Joa, a’j wat wilt, dan ku’j nog wa wat!’ In de begintijd hadden we om zes uur het werk af en dan ging ik samen met mijn vrouw Hermien naar zalencentrum De Melkion in Enschede voor een voorstelling.’ Hermien deed dan de kaartverkoop, terwijl Jan zich gereed maakte voor de voorstelling. Hermien hoefde niet zo nodig een rol voor de schermen. Jan: ‘Dat kon ook niet, want ik was ook regisseur. A’j ruzie wilt hebben, dan mu’j ow vrouw op ’t toneel regisseern! Dat mu’j oet meka hoaldn!’ Hoewel geen boer in hart en nieren, heeft Jan Roerink er nooit spijt van gehad dat hij toch in de voetsporen van z’n vader trad. ‘We hadden thuis wel een boerderij, maar ik mocht heel graag leren en kon ook wel goed leren. Maar toen ik zestien was, zei m’n vader: iej blieft eerst nog mer es ’n joar biej ’t hoes veurda’j noar de Landbouwschool goat, want iej wet nog himmoal niks van ’t boern of.’ Als we thuis geen boerderij hadden gehad, had ik er niet over geprakkiseerd om boer te worden. Dan was ik waarschijnlijk op kantoor terecht gekomen.’
Van jonge leu
Nog voor hij stopte met de Boer’nleu, kon Jan Roerink toch nog even proeven van het acteren in een professionele setting. Hij meldde zich aan voor de audities van de regiosoap Van Jonge Leu en Oale Groond. ‘Ze zochten een man van rond de 60.Toevallig was Herman Finkers zelf bij mijn auditie. Je praat veel te hard, was het eerste wat hij tegen me zei. Ja, maar ze moeten me achter in de zaal toch ook kunnen horen?! Het is een film, zei Herman, dus je kunt gewoon zachtjes praten.’ Toen hij werd gevraagd voor een rol in de film De beentjes van Sint Hildegard ondervond Roerink opnieuw dat hij op het toneel toch het meest in z’n element is. ‘Die opnames voor zo’n film...Op dat moment is er niks aan. Er staan zoveel mensen om je heen, die allemaal met wat anders bezig zijn, licht, geluid, regie. Pas als het dan later klaar is, blijkt het een prachtige film te zijn.’ Hij beschouwt zijn rol als de licht dementerende vader van Hanna (Johanna ter Steege) dan ook als de kers op de taart van zijn langjarige carrieÌ€re op de planken. ‘Als je daar voor 1000 man publiek staat, dan heb je echt die wisselwerking. Dat vind ik prachtig!
Twijfels
Hoewel hij eerst twijfelde of hij wel mee zou doen aan Hanna van Hendrik, is hij blij dat hij drie jaar geleden ‘ja’ heeft gezegd. ‘Ik heb wel getwijfeld, want ik begin lichamelijk toch wel allerlei gebreken te vertonen. Ik loop bij een cardioloog, een reumatoloog en een vaatchirurg. Neum mer op, oh gottegot. Dus ik dach: za’k dat wa doon. Een van mijn zoons en de schoondochter zeiden: doe ’t maar. En m’n andere zoon zei ’t zelfde. Maar het was wel zes keer in de week. Vijftig voorstellingen in totaal. Toen heb ik m’n cardioloog nog gebeld, die had inmiddels gehoord van de voorstelling op de vliegbasis en die zei: doe het maar, dat kun je wel. Dat was een geruststelling. Als hij had gezegd, dat kan je de kop wel eens kosten, had ik het waarschijnlijk niet gedaan.’
Professioneel
Inmiddels leeft Roerink, aan de vooravond van een intensieve repetitieperiode van twee weken, in alle rust toe naar de tweede reeks van Hanna van Hendrik. Anders dan drie jaar geleden weet hij nu precies wat hem te wachten staat. ‘Het is allemaal super professioneel geregeld. Dat kende ik toch helemaal niet! Doar loopt zo völ leu um oe hen! Als je je snel moet verkleden, staat er altijd een vaste mevrouw klaar die je helpt. En laatst zei de producent tegen mij: Jan, ik heb ’n bedje bij IKEA gekocht, daar moet je even op gaan liggen als het kan. Voor mij is het bovendien mooi dichtbij, dus ik ga er op m’n gemak om zes uur naar toe. Tot tien voor half twaalf op het toneel, afschminken en dan nog efkes kuiern met de leu, dat vin’k mooi. En dan ben ik om kwart voor twaalf, twaalf uur weer thuis.’
'Völ te völ'
Toen Jan Roerink drie jaar geleden begon aan zijn avontuur bij Hanna van Hendrik, waren zijn verwachtingen aanvankelijk niet zo hoog gespannen. ‘Ik weet nog wel, tijdens de eerste repetities hoorde ik dat de band dertien liedjes had geschreven. Ik dacht: dertien maal drie minuten, dat is alleen al drie kwartier. Maar toen wist ik nog niet dat het zo’n lange voorstelling zou worden. Ik dach, dat lukt nooit, dat is völ te völ. Maar het is een prachtige voorstelling geworden, die van acht uur tot half twaalf duurt. En de muziek past er ook zo mooi bij.’ Over het verhaal van de voorstelling, waarin de boerenopstand rond de ruilverkaveling in Tubbergen een belangrijke rol speelt, heeft Roerink zo z’n eigen opvattingen. ‘Om heel eerlijk te zijn, ik ben geen Hanna. Iemand, die kost wat kost het bedrijf wil houden. Dat heb ik van nature niet zo. Ik ben wat zakelijker. Ik wilde als boer op een makkelijke manier een lekkere boterham verdienen. En daar paste ook een ruilverkaveling bij. Maar je moet niet vergeten het verhaal van de ruilverkavelingsrellen in Tubbergen speelt begin jaren ’70.
Boeren
Het mooiste vindt Jan Roerink dat het publiek, dat voor de eerste serie massaal toestroomde, de voorstelling en het verhaal prachtig vindt. Boeren, maar zeker ook niet- boeren. Al denkt hij wel dat de voorstelling bij boeren nog wat intenser binnenkomt dan bij burgers. Dat leidt hij ook af aan de reactie van zijn zoon, die boer is, en de voorstelling een paar keer heeft gezien. ’Die zoon zegt: Als je boer bent, geniet je er toch nog meer van dan iemand die helemaal niks met landbouw heeft. Het is natuurlijk wel het leven en werk van de boer dat daar gepresenteerd wordt.’ Als het publiek voor de tweede serie van Hanna van Hendrik net zo massaal z’n weg naar de vliegbasis Twente weet te vinden als drie jaar geleden, kan Jan Roerink zijn 80ste verjaardag extra luister bijzetten. In de schijnwerpers. Voor een duizendkoppig publiek. Of dit z’n laatste kunstje is? ‘Dat moet je nooit zeggen. Het is, denk ik, wel een van m’n latere kunstjes...’
◼︎
Foto: Mike Rikken