Tukker in den Vreemde
Door: Joop Hoekstra
Driewerf zalig Zuiden!
Vroeger was alles beter. Alleen de allerkleinsten onder ons weten dat nog niet, maar daar komen ze ooit vanzelf achter. Vroeger, ja vroeger! De melk was vetter, de honing zoeter en het bier hoppiger. Pa en moe waren nog bij elkaar; we speelden ganzenbord, de antraciet knisperde, de lamp boven de tafel brandde laag. Vroeger, moet je weten, was een boterham met tevredenheid iets om dankbaar voor te zijn; want in die goeie ouwe oorlog, toen had je pas honger! Vroeger had je grote mensen en je had hangoren en die laatsten kenden hun plaats en hielden hun mond. Die mooie, overzichtelijke tijden zijn vervlogen. Het is er niet beter op geworden, dat weten we allemaal. De hangoren van toen zijn nog steeds hangoren en de jongeren geven een grote bek. Het is een pijnlijke constatering. Maar we kunnen omkijken wat we willen, we zullen het ermee moeten doen want het is de ijzeren wet van de achteruitgang die ons parten speelt. Ons rest de herinnering. Het verlangen naar wat eens ons Paradijs was; ons aller Paradijs.
Waar ik woon, in het verre Zuiden, heerst dit sentiment zoals overal. Door het gestaag vorderen van de leeftijd staat “vroeger” in deze tijd doorgaans voor de jaren ‘50, toen men kind was en alles koek en ei. Daarna liep de wereld gestaag uit de wielen. Zekere politicus uit Venlo bijvoorbeeld spreekt gevoelig en met nostalgie over die grijze jaren direct na de oorlog, de ideaalstaat waar wij naar terug zouden moeten keren. De grazige weiden van toen, nog van boterbloemen geel, met decent geklede gezinnetjes, zoals zo treffend verbeeld op de omslag van De Wachttoren. Nergens ontsierd door een strompelende dikbilkoe of een toren van mestzakken. Jammer toch dat de man er zelf niet bij was, want nog lang niet geboren. Ach, misschien maakt dat het juist zo pregnant. Terugverlangen naar iets wat je nooit hebt gekend, dat is zeg maar de transcendente vorm van nostalgie; die brengt ons in contact met een dieper weten van wat werkelijk goed en waar is – al lijkt dat ideaal schier onbereikbaar.
In diezelfde treurige sfeer van stervend hemels licht buigt Mestreech zich over de vraag of Carnaval in deze moderne tijden bezig is naar de gallemiezen te gaan. Het antwoord is, u raadt het al, een kort en bondig: Ja. Vastelaovend geit nao de kloete. Deze in De Limburger gelanceerde stelling boort een sluimerende zenuwontsteking aan. De boosdoeners van de teloorgang zijn ook maar al te bekend: die vervloekte lui van buiten. Niet die van Faber, die zie je niet; de grensovergangen zijn hier altijd dichtbij en voor je het weet krijg je haar paraplu in je donder; dan leer je wel je snor te drukken. Maar die van boven de spoorwegovergang in Susteren. Ook hierover geen discussie. De eerste de beste inspreker legt meteen de vinger op de zere plek: Dee Hollengders pakke us alles aof! Limburg in een eierdop. Verongelijkt en jammerend schiet Calimero uit de heup op alles wat binnendringt vanaf the wrong side of the tracks. Als u een Twentse vergelijking zoekt: Alsof die van Zuid-Berghuizen met euvele moed het spoor oversteken naar het beschaafde deel van Oldenzaal en de gegoede burgerij aldaar met overmatig drankgebruik, boertig wangedrag, seksbelustheid en veel kabaal alle hoeken van de beestenmarkt laten zien. Ik denk hierbij uiteraard aan de onvolprezen jaren ‘50 van mijn jeugd en zekere incidenten uit die tijd. Geen kwaad woord over Zuid-Berghuizen verder, wink wink, ik ben wel wijzer. We hebben hier “op” Sint Pieter afgelopen december onze straat tot cobra-vrije zone verklaard. Dat moet ik niet versjteren. Er is trouwens geen beestenmarkt meer in Oldenzaal. Alles gaat naar de verdommenis.
Hollanders weten zich gewoonweg niet te gedragen. Limburgers doen dat anders. Die hijsen zich in hun bonte pèkskes en gaan als een woelende stroom (boonte störm) door de straten, nippen af en toe aan een biertje en maken goedmoedige grappen zo zacht en pianissimo als hun zijdezachte spraak, zonder een onvertogen woord, obsceen gebaar of grensoverschrijdende handoplegging. Het is dan ook typisch des Hollengders om te menen dat Carnaval zoiets als een feest der lusten is, waar de schaukelmuziek uit bovenmaatse boxen knalt en de dames en heren voor het grijpen liggen. En waar je je bierglas na lediging op de straatstenen keilt, liefst over je schouder. Zo zijn we hier niet, zo doen wij allemaal niet, wij Limburgers.
Maar niet heus. De scherven brengen hier al jaren ongeluk, ook in der gooi’ ouw’ tièd. Als ik, zo’n 50 jaar geleden nu al weer, iets durfde zeggen van de taferelen die ik achter heggen, onder garderobebalies en zelfs een keer op een kerkhof zag, waarbij de pèkskes vooral in de weg leken te zitten, kreeg ik te horen dat ik natuurlijk weer zo nodig moest zien wat ik wilde zien, die paar uitwassen. Typisch de Hollengder in mij. Twent of geen Twent: Hollander. Een Limburger ziet nu eenmaal gewoon niet wat hij niet wil zien en dat maakt alle verschil uit, ik geef het toe. Maar nu doen die Gloepense Hollanders zonder schroom wat Limburgers stiekem doen en is het Vrijthof te klein. En ze komen met tienduizenden. Vroeger wist je nog dat de reis van Amsterdam naar Maastricht haast eindeloos was, bijna niet te doen; stukken langer dan de omgekeerde route. Maar ook kaaskoppen snappen tegenwoordig dat dat niet klopt. Zo zien de Mestreechteneren hun stad en zijn gekoesterde tradities nao de kloete gaan. Ik geef ze gelijk. Fijnzinnig is anders. Dat was vroeger krek hetzelfde, maar de schaalgrootte geneest alle Limburgse bijziendheid.
Op de keper beschouwd is het Carnaval van die zogenaamde oude stempel trouwens ook weer niet zó oud. Vastelaovend, de naam zegt het al, was ooit die ene dinsdagavond aan de poort van de vastentijd. De in zomer en herfst geprepte voorraden moesten toch op, de kaas werd wormstekig en het bier een pietsie zuur. Nog even schransen en de buikriem kon worden aangehaald tot het eerste groenvoer en de verse eieren weer op tafel gezet konden worden. De Vastenavond is het moment dat je consumptie door schaarste omlaag moet en je maar moet afwachten of het leven zich herpakt. Allerlei oer-Germaanse gebruiken, netjes in het geloof ingekapseld, gaan terug op existentiële angsten: of de doden zich wel gedeisd houden, of het zonlicht wel terug komt; en in het vroege voorjaar: of de aarde ons opnieuw te eten zal geven. Voedselonzekerheid, het zit ons in de genen. Angst bezweer je met een feestje, dat maakt het minder erg als de hemel tenslotte toch op je kop valt. Je bent dan tenminste samen in je hellevaart, terwijl je een potje zingt om de moed erin te houden. Ook de rolomdraaiingen van Carnaval symboliseren het eind der tijden, orde en regels die vervallen, zekerheden die vergaan. Vastenavond is een avond van anarchie. Dat daarbij allerhande demonen vrij komen, vooral vanuit een gebutste ziel, is logisch, maar uiteindelijk niet meer dan een ritje door het spookhuis. Even griezelen, daarna kun je er weer tegen, God is goedertieren. Penitentie wist de zonden uit en geeft nieuwe veiligheid. Kruisje erop. We zien over negen maanden wel verder.
Ach, waar praat ik over, das war ein Mal. Alles van waarde, al wat ooit speciaal was, gaat naar de ratsmodee. Vandaag de dag begint het Carnavalsseizoen op 11 november en duurt ten minste drie maanden. Niks avondje zoepen! Niks uit je bol gaan en ’s anderendaags vergiffenis vragen. Carnaval is geen eenmalige oprisping meer, maar start met een chronische staat van Heiterkeit die maanden aanhoudt, met een feestje of 10 als opzwepertjes tussendoor. En dan moet het eigenlijke feest der feesten nog losbarsten. Mijn vriend Peter van om de hoek, ooit Prins van de Mosasaurussen (dee vaan Sint Pieter), kent alleen hartje zomer een beetje rust. ’s Zomers zit hij buikig voor zijn deur, geflankeerd door een paar campingstoelen, een kom chips en een kratje bier, en probeert zijn straatgenoten te verleiden om zich door hem te laten vetmesten, gelijk de argeloze en vermoeide passanten uit Bomans sprookje De Heks in de Holle Boom. Het is er altijd een vrolijke boel en als hij het erg naar zijn zin heeft in je gezelschap, verklaart hij plechtig dat je een echte Mestreechteneer bent, al was er bij je geboorte sprake van een bezorgingsfout en ben je toen helaas ergens in Holland afgeleverd. Iets met ooievaars, tom-toms en het magnetisch Noorden.
Zo kom je bijvoorbeeld in Twente terecht - het verschil met de rest van Holland boven Susteren is Peter te ingewikkeld. Denk nu niet dat Peter dom is omdat hij zo denkt, of zelfs dat alle Limburgers dom zijn, zo van: zachte G = slappe hersens. Dat is een treurig staaltje walmende Hollandse eigendunk. Dom zijn ze niet, nee; ze zijn er alleen wel handig in om zich van de domme te hóuden en er stilletjes het hunne van te denken. En verder is alles Noordwaarts van de Limburgse flessenhals toch ook een pot nat, laten we eerlijk wezen. Zo denk ik zelf tenminste na een paar uur in Peters bier-overgoten universum. Dat Carnaval zo is uitgedijd, heeft iets met de tijdgeest te maken en vermoedelijk ook veel met het besteedbaar inkomen, zo die niet hand in hand gaan. Boterhammen met tevredenheid worden niet meer gegeten. Het graan gaat nu spoorslags naar de brouwerij. Feesten zullen we; we hebben immers van alles een overvloed, dat valt op één armetierige dinsdagavond niet op te maken. Soms verlang ik dan ook terug naar de jaren ‘50. Vergeef het me. Het waren grauwe jaren, en ik was niet gelukkig. Maar naar soberheid kan ik soms snakken.
Zeg ik, terwijl ik een punt dik belegde kersenvlaai wegwerk. Dit gulle land hier, je kunt er moeilijk weerstand aan bieden. Als ik dan toch terug moet naar de jaren ‘50, dan die in Limburg graag. Geflankeerd door Peter, Vaös, Bèr en Funs. O Driewerf Zalig Zuiden, zoals de dichter sprak. Of iets in die geest. Als je lang genoeg naast Vastelaovendsprins Peter en zijn kornuiten zit, vervagen de windrichtingen.
Joop Hoekstra
Driewerf zalig Zuiden!
Vroeger was alles beter. Alleen de allerkleinsten onder ons weten dat nog niet, maar daar komen ze ooit vanzelf achter. Vroeger, ja vroeger! De melk was vetter, de honing zoeter en het bier hoppiger. Pa en moe waren nog bij elkaar; we speelden ganzenbord, de antraciet knisperde, de lamp boven de tafel brandde laag. Vroeger, moet je weten, was een boterham met tevredenheid iets om dankbaar voor te zijn; want in die goeie ouwe oorlog, toen had je pas honger! Vroeger had je grote mensen en je had hangoren en die laatsten kenden hun plaats en hielden hun mond. Die mooie, overzichtelijke tijden zijn vervlogen. Het is er niet beter op geworden, dat weten we allemaal. De hangoren van toen zijn nog steeds hangoren en de jongeren geven een grote bek. Het is een pijnlijke constatering. Maar we kunnen omkijken wat we willen, we zullen het ermee moeten doen want het is de ijzeren wet van de achteruitgang die ons parten speelt. Ons rest de herinnering. Het verlangen naar wat eens ons Paradijs was; ons aller Paradijs.
Waar ik woon, in het verre Zuiden, heerst dit sentiment zoals overal. Door het gestaag vorderen van de leeftijd staat “vroeger” in deze tijd doorgaans voor de jaren ‘50, toen men kind was en alles koek en ei. Daarna liep de wereld gestaag uit de wielen. Zekere politicus uit Venlo bijvoorbeeld spreekt gevoelig en met nostalgie over die grijze jaren direct na de oorlog, de ideaalstaat waar wij naar terug zouden moeten keren. De grazige weiden van toen, nog van boterbloemen geel, met decent geklede gezinnetjes, zoals zo treffend verbeeld op de omslag van De Wachttoren. Nergens ontsierd door een strompelende dikbilkoe of een toren van mestzakken. Jammer toch dat de man er zelf niet bij was, want nog lang niet geboren. Ach, misschien maakt dat het juist zo pregnant. Terugverlangen naar iets wat je nooit hebt gekend, dat is zeg maar de transcendente vorm van nostalgie; die brengt ons in contact met een dieper weten van wat werkelijk goed en waar is – al lijkt dat ideaal schier onbereikbaar.
In diezelfde treurige sfeer van stervend hemels licht buigt Mestreech zich over de vraag of Carnaval in deze moderne tijden bezig is naar de gallemiezen te gaan. Het antwoord is, u raadt het al, een kort en bondig: Ja. Vastelaovend geit nao de kloete. Deze in De Limburger gelanceerde stelling boort een sluimerende zenuwontsteking aan. De boosdoeners van de teloorgang zijn ook maar al te bekend: die vervloekte lui van buiten. Niet die van Faber, die zie je niet; de grensovergangen zijn hier altijd dichtbij en voor je het weet krijg je haar paraplu in je donder; dan leer je wel je snor te drukken. Maar die van boven de spoorwegovergang in Susteren. Ook hierover geen discussie. De eerste de beste inspreker legt meteen de vinger op de zere plek: Dee Hollengders pakke us alles aof! Limburg in een eierdop. Verongelijkt en jammerend schiet Calimero uit de heup op alles wat binnendringt vanaf the wrong side of the tracks. Als u een Twentse vergelijking zoekt: Alsof die van Zuid-Berghuizen met euvele moed het spoor oversteken naar het beschaafde deel van Oldenzaal en de gegoede burgerij aldaar met overmatig drankgebruik, boertig wangedrag, seksbelustheid en veel kabaal alle hoeken van de beestenmarkt laten zien. Ik denk hierbij uiteraard aan de onvolprezen jaren ‘50 van mijn jeugd en zekere incidenten uit die tijd. Geen kwaad woord over Zuid-Berghuizen verder, wink wink, ik ben wel wijzer. We hebben hier “op” Sint Pieter afgelopen december onze straat tot cobra-vrije zone verklaard. Dat moet ik niet versjteren. Er is trouwens geen beestenmarkt meer in Oldenzaal. Alles gaat naar de verdommenis.
Hollanders weten zich gewoonweg niet te gedragen. Limburgers doen dat anders. Die hijsen zich in hun bonte pèkskes en gaan als een woelende stroom (boonte störm) door de straten, nippen af en toe aan een biertje en maken goedmoedige grappen zo zacht en pianissimo als hun zijdezachte spraak, zonder een onvertogen woord, obsceen gebaar of grensoverschrijdende handoplegging. Het is dan ook typisch des Hollengders om te menen dat Carnaval zoiets als een feest der lusten is, waar de schaukelmuziek uit bovenmaatse boxen knalt en de dames en heren voor het grijpen liggen. En waar je je bierglas na lediging op de straatstenen keilt, liefst over je schouder. Zo zijn we hier niet, zo doen wij allemaal niet, wij Limburgers.
Maar niet heus. De scherven brengen hier al jaren ongeluk, ook in der gooi’ ouw’ tièd. Als ik, zo’n 50 jaar geleden nu al weer, iets durfde zeggen van de taferelen die ik achter heggen, onder garderobebalies en zelfs een keer op een kerkhof zag, waarbij de pèkskes vooral in de weg leken te zitten, kreeg ik te horen dat ik natuurlijk weer zo nodig moest zien wat ik wilde zien, die paar uitwassen. Typisch de Hollengder in mij. Twent of geen Twent: Hollander. Een Limburger ziet nu eenmaal gewoon niet wat hij niet wil zien en dat maakt alle verschil uit, ik geef het toe. Maar nu doen die Gloepense Hollanders zonder schroom wat Limburgers stiekem doen en is het Vrijthof te klein. En ze komen met tienduizenden. Vroeger wist je nog dat de reis van Amsterdam naar Maastricht haast eindeloos was, bijna niet te doen; stukken langer dan de omgekeerde route. Maar ook kaaskoppen snappen tegenwoordig dat dat niet klopt. Zo zien de Mestreechteneren hun stad en zijn gekoesterde tradities nao de kloete gaan. Ik geef ze gelijk. Fijnzinnig is anders. Dat was vroeger krek hetzelfde, maar de schaalgrootte geneest alle Limburgse bijziendheid.
Op de keper beschouwd is het Carnaval van die zogenaamde oude stempel trouwens ook weer niet zó oud. Vastelaovend, de naam zegt het al, was ooit die ene dinsdagavond aan de poort van de vastentijd. De in zomer en herfst geprepte voorraden moesten toch op, de kaas werd wormstekig en het bier een pietsie zuur. Nog even schransen en de buikriem kon worden aangehaald tot het eerste groenvoer en de verse eieren weer op tafel gezet konden worden. De Vastenavond is het moment dat je consumptie door schaarste omlaag moet en je maar moet afwachten of het leven zich herpakt. Allerlei oer-Germaanse gebruiken, netjes in het geloof ingekapseld, gaan terug op existentiële angsten: of de doden zich wel gedeisd houden, of het zonlicht wel terug komt; en in het vroege voorjaar: of de aarde ons opnieuw te eten zal geven. Voedselonzekerheid, het zit ons in de genen. Angst bezweer je met een feestje, dat maakt het minder erg als de hemel tenslotte toch op je kop valt. Je bent dan tenminste samen in je hellevaart, terwijl je een potje zingt om de moed erin te houden. Ook de rolomdraaiingen van Carnaval symboliseren het eind der tijden, orde en regels die vervallen, zekerheden die vergaan. Vastenavond is een avond van anarchie. Dat daarbij allerhande demonen vrij komen, vooral vanuit een gebutste ziel, is logisch, maar uiteindelijk niet meer dan een ritje door het spookhuis. Even griezelen, daarna kun je er weer tegen, God is goedertieren. Penitentie wist de zonden uit en geeft nieuwe veiligheid. Kruisje erop. We zien over negen maanden wel verder.
Ach, waar praat ik over, das war ein Mal. Alles van waarde, al wat ooit speciaal was, gaat naar de ratsmodee. Vandaag de dag begint het Carnavalsseizoen op 11 november en duurt ten minste drie maanden. Niks avondje zoepen! Niks uit je bol gaan en ’s anderendaags vergiffenis vragen. Carnaval is geen eenmalige oprisping meer, maar start met een chronische staat van Heiterkeit die maanden aanhoudt, met een feestje of 10 als opzwepertjes tussendoor. En dan moet het eigenlijke feest der feesten nog losbarsten. Mijn vriend Peter van om de hoek, ooit Prins van de Mosasaurussen (dee vaan Sint Pieter), kent alleen hartje zomer een beetje rust. ’s Zomers zit hij buikig voor zijn deur, geflankeerd door een paar campingstoelen, een kom chips en een kratje bier, en probeert zijn straatgenoten te verleiden om zich door hem te laten vetmesten, gelijk de argeloze en vermoeide passanten uit Bomans sprookje De Heks in de Holle Boom. Het is er altijd een vrolijke boel en als hij het erg naar zijn zin heeft in je gezelschap, verklaart hij plechtig dat je een echte Mestreechteneer bent, al was er bij je geboorte sprake van een bezorgingsfout en ben je toen helaas ergens in Holland afgeleverd. Iets met ooievaars, tom-toms en het magnetisch Noorden.
Zo kom je bijvoorbeeld in Twente terecht - het verschil met de rest van Holland boven Susteren is Peter te ingewikkeld. Denk nu niet dat Peter dom is omdat hij zo denkt, of zelfs dat alle Limburgers dom zijn, zo van: zachte G = slappe hersens. Dat is een treurig staaltje walmende Hollandse eigendunk. Dom zijn ze niet, nee; ze zijn er alleen wel handig in om zich van de domme te hóuden en er stilletjes het hunne van te denken. En verder is alles Noordwaarts van de Limburgse flessenhals toch ook een pot nat, laten we eerlijk wezen. Zo denk ik zelf tenminste na een paar uur in Peters bier-overgoten universum. Dat Carnaval zo is uitgedijd, heeft iets met de tijdgeest te maken en vermoedelijk ook veel met het besteedbaar inkomen, zo die niet hand in hand gaan. Boterhammen met tevredenheid worden niet meer gegeten. Het graan gaat nu spoorslags naar de brouwerij. Feesten zullen we; we hebben immers van alles een overvloed, dat valt op één armetierige dinsdagavond niet op te maken. Soms verlang ik dan ook terug naar de jaren ‘50. Vergeef het me. Het waren grauwe jaren, en ik was niet gelukkig. Maar naar soberheid kan ik soms snakken.
Zeg ik, terwijl ik een punt dik belegde kersenvlaai wegwerk. Dit gulle land hier, je kunt er moeilijk weerstand aan bieden. Als ik dan toch terug moet naar de jaren ‘50, dan die in Limburg graag. Geflankeerd door Peter, Vaös, Bèr en Funs. O Driewerf Zalig Zuiden, zoals de dichter sprak. Of iets in die geest. Als je lang genoeg naast Vastelaovendsprins Peter en zijn kornuiten zit, vervagen de windrichtingen.
Joop Hoekstra