Harriët Tomassen, directeur Crematoria Twente

De Ouwe Scheers

27 juli 2024, 01:34

‘Ik ben liever vandaag dood dan morgen, jullie krijgen nog een Derde Wereldoorlog.’ Ook goeiemorgen. In het halfduister van de vroege ochtend botsen mijn hond en ik op de Ouwe Scheers. Steunend op zijn wandelstok gekleed in een te groot veiligheidshesje, moppert hij nog even door: ‘Voor mij hoeft het niet meer, wat een ellende in de wereld.’ Ik slof een stukje met hem mee. Ik voel dat ik zijn sombere stemming en gekromde houding overneem.

Onze negentigjarige buurman loopt iedere ochtend zijn vaste rondje. De krant heeft hij uit, radio 1 staat aan en een paar uur later harkt hij de strook zand voor het oude boerderijtje aan. Van een afstandje kan ik zijn dag uittekenen.

In de buurt gaan de verhalen dat hij - ver voordat mijn man en ik in de straat kwamen wonen - tijdens buurtfeestjes spontaan op de accordeon ging spelen. Ik kan een vitale Scheers spelend op zijn trekzak niet terugvinden in de brommende Scheers steunend op zijn stok. Komt het misschien door het lange ziekbed van zijn te jong overleden vrouw, een ongelukkige tweede liefde, of drukt het leed van de wereld al te lang op zijn gekromde schouders.

Alleen de kinderen lijken nog bij de Ouwe Scheers langs te gaan. Via de staldeur lopen ze naar binnen om in de keuken van hun jeugd te horen hoe de pet van vader die dag staat. Een pet die al lang weinig zonnig staat.

Een aantal maanden later valt het opeens op; de strook zand wordt niet meer aangeharkt. Het duurt een paar weken voordat we met de buurt zwijgend voor het oude huis staan. Ondanks zijn uitspraken hing de Ouwe Scheers sterker aan het leven dan verwacht. De kist komt naar buiten en we lopen achter de Ouwe Scheers aan bij zijn laatste tocht door het dorp.

In de kerk volgen de toespraakjes. De levensloop van de ouwe Scheers is een taaie opsomming van jaartallen, plaatsnamen, aantallen zussen, broers, kinderen en kleinkinderen. Negentig levensjaren platgeslagen in feiten. Dat is wat er overblijft van de ouwe Scheers. Het is een - over de doden niets dan goeds - uitvaart geworden.

Terwijl de kerk leeg loopt, mopper ik zachtjes tegen mijn man dat ik de Ouwe Scheers niet heb herkend in de gesproken woorden. De rafelranden van zijn pet werden niet benoemd. Wilde of kon de familie dit niet aan of vonden ze dat dit niet hoort bij een uitvaart? Ik brom tegen mijn man: ‘Bij mijn uitvaart mag het anders hoor.’

‘Wees maar niet bang’ fluistert hij terug: ‘Ik zal me zeker niet inhouden.’