Tussen de linies
Hoe een boeskool Glasgow op z’n kop zette
Woensdagavond, 16 april 2008. Het is een typisch Schotse avond. Nat. Koud. Het thuispubliek roert zich. De blessuretijd is net ingegaan. De stand op het scherm toont drie strepen; twee verticale, met een horizontale ertussen: 1-1.
Negenentwintig jaar, vijf maanden en negen dagen daarvoor werd in er in Oldenzaal een jongen geboren. Hij was toen – echt waar – nog geen honderdeenennegentig centimeter lang. Zijn naam wel. De dienstdoende dokter maakte een aantekening van de geboorte. Er kwam geen einde aan die achternaam, het resultaat van twee zich herenigende Twentse boerenfamilies die ervoor kozen beide familienamen aan te houden, met het woordje ‘of’ ertussen. De arts moet er kramp in zijn vingers van gekregen hebben. Maar goed dat de kersverse ouders hun zoon een korte voornaam gaven: Jan.
Jan werd snel groot. En nog sneller werd duidelijk dat hij goed met zijn voeten was. Op zijn achttiende debuteerde hij in het eerste van FC Twente. Twaalf keer trok hij het rode tricot aan dat seizoen. Hij scoorde niet. De jaren erop wel. Zesenzeventig keer in honderdzesennegentig wedstrijden. Niet slecht. En daar waren ze het bij PSV mee eens. Zo maakte die Oldenzaler met de lange achternaam een tijdlang velden onveilig, van Brabant tot Strathclyde.
En dat brengt ons terug naar Schotland. Naar Glasgow om precies te zijn, waar de Old Firm gespeeld wordt: Celtic thuis tegen de Rangers. Een koude avond in 2008. Er klinkt allerlei geschreeuw van de steile tribunes van Celtic Park. Andrew McGregor balt zijn vuist naar de uitsupporters. Zijn buurman mompelt dat het gedaan is. Blessuretijd, een gelijke stand, vier punten achter op de Rangers en dat terwijl zij nog twee wedstrijden tegoed hebben. Volgend seizoen weer een kans.
‘Yer aff yer heid!’ scheldt Andrew. Het was nooit gedaan! Ze hadden namelijk een troef. Die boomlange vent met die onuitspreekbare naam. Die reus die van het platteland van Nederland kwam. Een troefboer. Andrew schreeuwde zijn jongens nog maar eens naar voren.
Voor de onafhankelijke kijker was het een prachtwedstrijd die alles bezat wat een derby hoorde te bezitten: een wereldgoal, ruzie op het veld, gerommel, een verdediger die een bal uit de kruising duikt en daarvoor rood krijgt, een gemiste penalty…maar tijdens de Old Firm zijn er in Glasgow geen onafhankelijke kijkers. Andrew zeker niet. Hij heeft een slecht hart, het gevolg van lange middagen en korte nachten. De barkruk is zijn bed. Voor hem was het tot nog toe een verschrikkelijke wedstrijd.
Celtic had dus een man meer, maar wist er geen raad mee. Daarom pompten ze de bal al meer dan een kwartier kansloos de zestien in. Alles werd weggekopt. Tussen iedere voorzet zat wel een blauw been.
Negentigste minuut. Nog maar eens een lange bal. Natuurlijk…verkeerd geraakt. Wonder boven wonder blijft de bal in de ploeg. Een spits in een groen wit shirt zwaait. ‘Geef hem voor!’ probeert hij te zeggen. Hij duwt zijn waakhond van zich af om wat ruimte te creëren. De bal gaat over hem heen. Verdomme, denkt hij. Maar zijn duwtje hielp. Hij heeft een halve meter.
Zijn ogen zijn gevestigd op de bal die op het hoofd van een ploeggenoot landt, maar alle andere zintuigen beschouwen de rest van de zestien. Hoe is het gras? Kan hij goed afzetten? Waar is de waakhond? Waarheen moet hij bewegen? Waar staat de keeper? Hoe gericht moet hij mikken? Dit kost geen moeite. Hij hoeft niet te kijken om tot een antwoord te komen. Hier is hij voor gemaakt. Een wiskundige heeft geen rekenmachine nodig.
Het gras, de waakhond, de keeper.
En de bal.
Daar komt ie, teruggekopt door zijn ploegmaat. Hij zet af, het gras precies hard genoeg. Hij beweegt, gebruik makend van de halve meter die hij heeft en in de wetenschap dat zijn waakhond kansloos onder de bal doorzweeft. Hij strekt zijn nek…en raakt de bal. Vol. Met zijn hoofd. Zonder dat hij ervoor hoeft te springen. Hij mikt…maar niet eens helemaal in de hoek, want dat is niet nodig.
Hij scoort.
Hij valt. Hij krabbelt op. Hij rent. Hij schreeuwt … maar hij hoort zichzelf niet. Daarvoor is het kabaal te luid. Het resultaat van zestigduizend van vreugde vervulde Schotten. Overladen door teamgenoten viert hij de zege.
Andrew duikelt twee rijen naar beneden en blijft ondersteboven liggen, glimlachend naar alles en iedereen.
Een paar maanden later schiet Jan Vennegoor of Hesselink, die spits met de lange naam, ook nog eens de winnende tegen de touwen in de kampioenswedstrijd. Andrew McGregor heeft inmiddels een tattoo met zijn naam op zijn onderarm. Zonder spelfouten. Lettergrootte: twaalf, want anders paste het niet.
Tom Luttikhuis is sportfanaat. Schrijven is zijn grote passie. Tekenen doet hij al sinds zijn jeugd. Voor TKKR schrijft hij verhalen over bekende en minder bekende Twentse sporthelden. Op zijn website www.akkapanna.com is meer werk van hem te lezen en te zien.
Negenentwintig jaar, vijf maanden en negen dagen daarvoor werd in er in Oldenzaal een jongen geboren. Hij was toen – echt waar – nog geen honderdeenennegentig centimeter lang. Zijn naam wel. De dienstdoende dokter maakte een aantekening van de geboorte. Er kwam geen einde aan die achternaam, het resultaat van twee zich herenigende Twentse boerenfamilies die ervoor kozen beide familienamen aan te houden, met het woordje ‘of’ ertussen. De arts moet er kramp in zijn vingers van gekregen hebben. Maar goed dat de kersverse ouders hun zoon een korte voornaam gaven: Jan.
Jan werd snel groot. En nog sneller werd duidelijk dat hij goed met zijn voeten was. Op zijn achttiende debuteerde hij in het eerste van FC Twente. Twaalf keer trok hij het rode tricot aan dat seizoen. Hij scoorde niet. De jaren erop wel. Zesenzeventig keer in honderdzesennegentig wedstrijden. Niet slecht. En daar waren ze het bij PSV mee eens. Zo maakte die Oldenzaler met de lange achternaam een tijdlang velden onveilig, van Brabant tot Strathclyde.
En dat brengt ons terug naar Schotland. Naar Glasgow om precies te zijn, waar de Old Firm gespeeld wordt: Celtic thuis tegen de Rangers. Een koude avond in 2008. Er klinkt allerlei geschreeuw van de steile tribunes van Celtic Park. Andrew McGregor balt zijn vuist naar de uitsupporters. Zijn buurman mompelt dat het gedaan is. Blessuretijd, een gelijke stand, vier punten achter op de Rangers en dat terwijl zij nog twee wedstrijden tegoed hebben. Volgend seizoen weer een kans.
‘Yer aff yer heid!’ scheldt Andrew. Het was nooit gedaan! Ze hadden namelijk een troef. Die boomlange vent met die onuitspreekbare naam. Die reus die van het platteland van Nederland kwam. Een troefboer. Andrew schreeuwde zijn jongens nog maar eens naar voren.
Voor de onafhankelijke kijker was het een prachtwedstrijd die alles bezat wat een derby hoorde te bezitten: een wereldgoal, ruzie op het veld, gerommel, een verdediger die een bal uit de kruising duikt en daarvoor rood krijgt, een gemiste penalty…maar tijdens de Old Firm zijn er in Glasgow geen onafhankelijke kijkers. Andrew zeker niet. Hij heeft een slecht hart, het gevolg van lange middagen en korte nachten. De barkruk is zijn bed. Voor hem was het tot nog toe een verschrikkelijke wedstrijd.
Celtic had dus een man meer, maar wist er geen raad mee. Daarom pompten ze de bal al meer dan een kwartier kansloos de zestien in. Alles werd weggekopt. Tussen iedere voorzet zat wel een blauw been.
Negentigste minuut. Nog maar eens een lange bal. Natuurlijk…verkeerd geraakt. Wonder boven wonder blijft de bal in de ploeg. Een spits in een groen wit shirt zwaait. ‘Geef hem voor!’ probeert hij te zeggen. Hij duwt zijn waakhond van zich af om wat ruimte te creëren. De bal gaat over hem heen. Verdomme, denkt hij. Maar zijn duwtje hielp. Hij heeft een halve meter.
Zijn ogen zijn gevestigd op de bal die op het hoofd van een ploeggenoot landt, maar alle andere zintuigen beschouwen de rest van de zestien. Hoe is het gras? Kan hij goed afzetten? Waar is de waakhond? Waarheen moet hij bewegen? Waar staat de keeper? Hoe gericht moet hij mikken? Dit kost geen moeite. Hij hoeft niet te kijken om tot een antwoord te komen. Hier is hij voor gemaakt. Een wiskundige heeft geen rekenmachine nodig.
Het gras, de waakhond, de keeper.
En de bal.
Daar komt ie, teruggekopt door zijn ploegmaat. Hij zet af, het gras precies hard genoeg. Hij beweegt, gebruik makend van de halve meter die hij heeft en in de wetenschap dat zijn waakhond kansloos onder de bal doorzweeft. Hij strekt zijn nek…en raakt de bal. Vol. Met zijn hoofd. Zonder dat hij ervoor hoeft te springen. Hij mikt…maar niet eens helemaal in de hoek, want dat is niet nodig.
Hij scoort.
Hij valt. Hij krabbelt op. Hij rent. Hij schreeuwt … maar hij hoort zichzelf niet. Daarvoor is het kabaal te luid. Het resultaat van zestigduizend van vreugde vervulde Schotten. Overladen door teamgenoten viert hij de zege.
Andrew duikelt twee rijen naar beneden en blijft ondersteboven liggen, glimlachend naar alles en iedereen.
Een paar maanden later schiet Jan Vennegoor of Hesselink, die spits met de lange naam, ook nog eens de winnende tegen de touwen in de kampioenswedstrijd. Andrew McGregor heeft inmiddels een tattoo met zijn naam op zijn onderarm. Zonder spelfouten. Lettergrootte: twaalf, want anders paste het niet.
Tom Luttikhuis is sportfanaat. Schrijven is zijn grote passie. Tekenen doet hij al sinds zijn jeugd. Voor TKKR schrijft hij verhalen over bekende en minder bekende Twentse sporthelden. Op zijn website www.akkapanna.com is meer werk van hem te lezen en te zien.