Tussen de linies

Positiviteit als schild en zwaard

Tom Luttikhuis 21 mei 2024, 10:56
1964
Zweet drupte van mijn voorhoofd. Het was een hete zaterdag en ik was al vanaf zonsopkomst met de koekenpan in de weer. Ik denk dat ik de bal minstens vierduizend keer tegen het muurtje tegenover de Teheran Racket Club geslagen had. De bal was lek en ketste steeds langzamer terug, het ploffende geluid nam met elke stuiter toe. Ik vertelde mezelf dat het kwam door mijn harde slagen. De waarheid – dat ik niet met nieuwe ballen spelen mocht en dat ik een koekenpan als racket gebruikte omdat mijn vader slechts een tuinman was – kwam niet eens in me op. Ik was elf. Ik was gelukkig.

1966
Ik had de hele dag ballen tegen het muurtje aangeslagen. Er zaten kuilen in het beton op de plekken waar de ballen landden; ik kon uitstekend mikken, of ik nou met een plank of een pan speelde, maakte me niets uit. Terwijl ik een bal tussen mijn benen doorsloeg, klonk het ongeoliede gekraak van het hek van de Teheran Racket Club. Er stapte een man op me af. ‘Hey jongen, iemand met jouw talent moet niet met een plank spelen. Hier.’ Hij overhandigde me een racket. Een echt racket! Ik was zo blij dat ik hem nauwelijks bedanken kon en probeerde het meteen uit. Het was alsof ik een toverstok vasthad, alles wat ik wilde, gebeurde. Ik sloeg ballen achter mijn rug om en gaf ze de vreemdste effecten mee. Ik kon mijn geluk niet op … totdat twee grote schaduwen zich over de muur wierpen. Ik hapte naar adem toen ik hardhandig opgetild werd. Ondanks de kracht waarmee ik heen en weer geschud werd, hield ik mijn racket stevig vast. Toen de eigenaar van de tweede schaduw het uit mijn handen trok, schreeuwde ik het uit. Ik werd op de grond gegooid en merkte dat ik bloedde. De pijn voelde ik niet, want mijn aandacht ging uit naar mijn toverstok. ‘Blijf van mijn racket af”, kermde ik. Maar de man keek me duister aan en zei dat ik een racket niet waard was. Vervolgens brak hij het houtwerk in twee stukken. Mijn toverstok was gebroken … maar mijn droom niet.

1969
Ik was zestien jaar oud en speelde in een klein stadion. Er was publiek. Mijn ouders waren er niet; ze waren van een te lage komaf en niet welkom. Dat maakte me verdrietig. Maar ik mocht tennissen en dat maakte me blij. En ik speelde met rackets, met echte rackets. Drie jaar eerder had de Iraanse bond me er twee gegeven; ze bezorgden me een plek in de Davis Cup-selectie. En met ‘ze' bedoel ik de rackets; de bond keek niet om naar tennis; ik heb nooit een coach of ook maar één tennisles gehad. Het publiek joelde en stond op de banken toen ik met een schijnbeweging een lobje over de netspeler speelde.

1980
De Revolutie maakte het moeilijk om mijn droom te verwezenlijken. Het was verboden om te tennissen en vele jaren moest ik lijdzaam toezien hoe spelers die ik verslagen had zich in de top van de wereld nestelden. Ik zat opgesloten in Iran. Totdat ik na het winnen van het enkelspel én het dubbelspel van een zelfgeorganiseerd toernooi, een ticket naar Europa aangereikt kreeg. Ik wou het aan een vriendin geven, omdat ik vond dat ze wel een vakantie verdiende, maar ze weigerde en spoorde me aan om naar Frankrijk te gaan. Ik stapte op het vliegtuig. Het was zwaar in Parijs. Ik had geen verblijfsvergunning, geen slaapplaats, geen eten. Ik had alleen mijn droom. En ik had mijn toverstokken. Ik leefde op straat, ik slenterde door de nauwe steegjes van Parijs, ik sliep op krakkemikkige bankjes voor Roland Garros, dromend over mijn grootste liefde: tennis. Het was zwaar in Parijs, maar ik zeurde nooit. Ik had naar huis kunnen gaan, maar wat had ik daar moeten doen? Ik leefde voor tennis en in de schaduw van de tennisarena besefte ik dat ik geen andere keuze had dan te blijven.

1981
Er werd me een kans geboden! Een kans om mijn magie te laten zien. De organisatie van Roland Garros bood me een wildcard aan. Ik kwalificeerde me. Verloor vervolgens, maar het was een stap voorwaarts. Omdat mijn Iraanse paspoort me belette het land te verlaten, speelde ik de daaropvolgende zes jaar alleen maar toernooien in Frankrijk. Het was niet genoeg om een goede plaats op de wereldranglijst te verkrijgen, maar ik speelde tenminste. Van weggestopte gravelbaantjes waar het onkruid tussen het gemalen baksteen doorgroeide, tot mooie arena’s met banen als biljartlakens, overal waar ik kwam zorgde ik ervoor dat ik het publiek vermaakte. Ik won veel wedstrijden, hier en daar zelfs een toernooi, maar voor mij was het op elkaar brengen van de handen van de mensen langs de baan belangrijker dan de zege. Ik was een man van het volk en speelde om hen te vermaken. Vaak kon ik me niet inhouden en toverde ik de meest onverwachte ballen uit mijn racket, of dat nou verstandig was of niet; lobjes, ballen tussen de benen door, onderhandse services, een dropshot waar zoveel effect aanzat dat hij terug stuiterde over het net. Het publiek joelde. Ik lachte. Ik was gelukkig.

1987
Na zes jaar zwoegen werd ik beloond: ik mocht opnieuw deelnemen aan Roland Garros. Ditmaal bereikte ik de derde ronde in het dubbelspel. De pers kreeg lucht van mijn aanwezigheid en wilde weten wat mijn verhaal was. Ik vertelde het aan een journalist. ‘Ik ben illegaal’, zei ik. ‘Ik heb geen papieren en de Franse overheid wil me het liefst het land uitzetten.’ Daar was geen woord aan gelogen. Niet veel later kreeg ik, met dank aan de media, een verblijfsvergunning voor tien jaar. Dankzij dit papiertje kon ik toernooien spelen in het buitenland. Omdat ik nog altijd een Iraans paspoort had, waren er nog steeds veel landen waarvoor ik geen visum kreeg, maar ik kon mijn horizon verbreden. Eén jaar later won ik mijn eerste ATP-toernooi in Genà¨ve, in het dubbelspel. Nog een jaar later bereikte ik de finale van Roland Garros, eveneens in het dubbelspel. Ik was op dat moment drieëndertig jaar oud. En had ik al gezegd dat ik gelukkig was?

1993 – nu
Het was tijd om een einde te maken aan mijn ATP-carrià¨re. Maar als je dacht dat ik daarmee mijn racket, de staf waarmee ik mijn magie op de wereld losliet, aan de wilgen zou hangen, dan heb je het goed mis. Tennis was mijn grootste liefde – dat is het nog steeds – en er is niets dat een man van zijn grootste liefde kan scheiden. Ik zal altijd doorspelen, nooit zal mijn toverstaf verzaken, want als ik het klappen van de handen van het publiek hoor, als de ‘ohs’ en ‘ahs’ mijn trommelvliezen binnen trillen, dan ben ik, Mansour Bahrami, de gelukkigste man op aarde.

Notitie: Dit verhaal is een biografische fictie. De meeste van de hierboven beschreven gebeurtenissen zijn waargebeurd. Dit is mijn interpretatie van het leven van een held, die ondanks alle tegenslag en obstakels, zijn dromen waarmaakte. Door uit te gaan van het goede. Door te lachen. Mansour Bahrami’s positiviteit was zijn schild en zijn zwaard.

Tom Luttikhuis is sportfanaat. Schrijven is zijn grote passie. Tekenen doet hij al sinds zijn jeugd. Voor TKKR schrijft hij verhalen over bekende en minder bekende (Twentse) sporthelden. Op zijn website www.akkapanna.com is meer werk van hem te lezen en te zien.